Elise en het dagboek
Proloog
In het dagboek van mijn buurmeisje staat dat ik problemen heb met grenzen. Hoewel dat venijnig klinkt, heeft Marie-Christine wel gelijk. Grenzen maken mij ongemakkelijk. Of nee, grenzen trekken mij aan. Waar een grens voor gewone mensen zegt: tot hier en niet verder, zegt hij mij: hier begint het pas…
Trouwens, die grenzen waar de ‘Jonkvrouw’ over schrijft, die bestonden vroeger niet. Dat is een uitvinding van haar omhooggevallen ouders, de parvenu’s, onze nieuwe buren.
Niet duidelijk? Ik zal het u eens expliceren.
Ik, Élise Weerdt, woon hier al sinds ik geboren ben. En ‘hier’ wil zeggen in de boerderij die verbonden is aan de Manoir du Corroy, door de dorpsbewoners het landhuis van de oude graaf genoemd. Die Comte Charles d’Incourt et Corroy en zijn Comtesse Elisabeth Notre-Dame dat waren twee schatten van mensen. Hij noemde mij altijd Lieske. Omdat ze kinderloos waren noemde ik hen wel eens voor de grap mijn pseudo-grootouders. Dat vonden ze fijn.
Mijn vader, Joris Weerdt, en mijn moeder Mie Langerode, hebben altijd voor de graaf en de gravin gewerkt. Mijn vader verzorgde le savoureux in de moestuin en le gracieux in de siertuin, mijn moeder deed de kook, de was en de plas, en ik, ik kreeg Franse les van Madame la Comtesse. Want in mijn dorpsschool, net over de taalgrens, werd dat vak stiefmoederlijk behandeld, vond ze.
Ze zei altijd: “Ma chère Élise, je suis tellement heureuse avec toi et tes parents: je ne pourrais m’imaginer de meilleurs voisins. Aujourd'hui, nous allons nous exercer à conjuguer les verbes irréguliers.” Ach, wat mis ik die onbekommerde tijd. Wederzijdse genegenheid en respect, los van stand en land. En zónder grenzen, want wij liepen altijd de manoir vrij in en uit.
De wereld daverde op haar grondvesten de dag waarop de graaf en de gravin verhuisden naar Zwitserland. Een neef, Baron Paul-Antoine Notre-Dame, die in Brussel iets belangrijks in de politiek doet, had via allerlei achterbakse manœuvres die lieve mensen dement, en dus wilsonbekwaam laten verklaren. Op medisch voorschrift liet hij hen deporteren naar een privé sanatorium in de buurt van Évian-les-Bains. De brave oudjes hadden het niet zien aankomen. Wij, evenmin: we waren in shock. Mijn moeder heeft dagenlang met migraine in bed gelegen, mijn vader heeft zich in onze eigen tuin in het werk gestort. En ik, ik ben boos, ik ben droevig, ik denk na, ik tracht te begrijpen wat hier gaande is.
Van de ene op de andere dag veranderde onze hemel in de hel. De baron had niet enkel zijn oom en tante gedumpt – men zegt dat hij aast op de grafelijke titel – hij had tegelijk de mooie manoir verpatst aan een zekere Chevalier Guillaume de Lauwers. Deze koene ridder betrok nog dezelfde week de nobele woonst, samen met zijn echtgenote Joséphina Demonnaie en hun kinderen Jonkvrouw Marie-Christine en Jonkheer Benjamin.
Naïef als ik was, ging ik zoals steeds door het gat in de haag de nieuwe buren begroeten. Zonder pardon werd me duidelijk gemaakt dat ze niet gediend waren van pottenkijkers! Ik had niets te zoeken op de manoir van ‘de ridder en zijn schildknapen’. Met enkele houten paletten werden het gat in de haag nog dezelfde dag afgesloten. Net als mijn onderzoek.
Met de hulp van onze alwetende facteur Rémy ben ik intussen te weten gekomen dat de buurman nog maar recent door het Paleis voor zijn diensten beloond is met een verheffing in de adellijke stand. ‘Gaspar Lauwers’ is eigenlijk maar een louche brocanteur uit de Marollen. Naast de bedoening van haar man, eveneens in de Blaesstraat, heeft zijn vrouw ‘Fien Munte’ een tweedehands-kledingwinkel.
De bemiddeling van Baron Paul-Antoine zou heel binnenkort ook de verhuizing van beide affaires naar een pand op de Grand Sablon mogelijk maken. Hetgeen meer prestige en hogere zakencijfers garandeert. Wat er tegenover al die gunsten ter compensatie zal staan, is voorlopig nog een raadsel. Al deze nuttige informatie komt uit welingelichte bronnen via het discrete netwerk van de Belgische postmannen.
3.
Terwijl ik zit te blokken voor het komende examen geschiedenis, schiet me een van de vele verhalen van de oude graaf Charles te binnen. Met zichtbaar genoegen vertelde hij over de spannende momenten uit zijn leven. “Tijdens de Tweede Wereldoorlog was ik ongeveer zo oud als jij nu, Lieske. Vele adellijke families moesten Duitse hogere officieren logies geven. Omdat wij hier ver van Brussel liggen, toch dertig kilometer, bleef ons dat bespaard. Mijn vader maakte deel uit van een grote verzetsgroep, de Réseau Comète. Hij hielp mee om neergeschoten geallieerde piloten en geheime agenten te verbergen, en via veilige routes te laten terugkeren naar Groot-Brittannië. Kamiel Vanuffel en zijn vrouw, de vorige bewoners van jullie boerderij, zaten uiteraard mee in het complot. Om het risico op verklikking te voorkomen, moest alles stiekem gebeuren, onttrokken aan het oog van elke toevallige passant. Ben je klaar om een groot geheim te vernemen, Lieske?”
Ik had met opengesperde ogen ademloos geluisterd en kon enkel hooggespannen een paar korte knikjes geven…
“Tussen onze twee huizen loopt er een ondergrondse tunnel die deel uitmaakte van de vluchtroute. Daarlangs zijn tientallen mensen veilig kunnen ontsnappen. En wij hebben daardoor – de hemel zij dank – nooit problemen gekregen. Verbaasd zeker? Zoiets zal niet in je geschiedenisboek staan, denk ik.”
Toen ik vroeg hoeveel dagen ze hadden moeten graven voor zo’n lange tunnel, antwoordde de graaf lachend: “Maanden! Misschien zelfs jaren, maar dat was lang voor mijn tijd. Einde negentiende eeuw liet mijn grootvader de manoir bouwen als buitenhuis. Hij was een heel norse man die geen leveranciers met kar en paard via de oprijlaan wilde zien passeren: alle goederen moesten worden geleverd aan de boerderij, en vandaar via de tunnel naar de kelder onder onze bijkeuken. Kom, ik zal het je eens laten zien.”
Hij nam me toen bij de hand, en samen gingen we op zoek naar de geheime deur. In de kelder rook het naar aarde en vocht. Met zijn zaklamp bescheen hij muur na muur maar ik kon het niet vinden. Toen hij me vroeg om de houten aardappelenbak te verplaatsen, zei ik “Dat lukt me nooit. Daar ben ik veel te klein voor.”
“Probeer toch maar, Lieske,” zei hij. En vol ongeloof zag ik hoe de bak aan de muur scharnierde en zo tegelijk een luik opende, waarachter een ijskoud, donker gat gaapte.
4.
Voorzichtig open ik het schuifslot: zoals verwacht scharniert de werkbank in de werkplaats net als de aardappelenbak in de manoir. Ik ben wel een dik uur zoet geweest eer ik in onze hoeve de ingang van de tunnel heb gevonden. Ik draai de constructie opzij en het luik gaat open. De grafkelderlucht slaat me in het gezicht en een penetrante geur van vocht, schimmel, rottend materiaal en uitwerpselen dringt in mijn neus. Ik zet een Covidmasker dat ik nog had over neus en mond om geen stof of schimmelsporen in te ademen. Nog een oude muts op mijn hoofd en mijn vaders veiligheidsbril op mijn neus. Ik ben er klaar voor. In de gauwte graai ik nog een koevoet mee…
Met de zaklamp in mijn trillende hand zak ik de trap af, trede voor trede. Beneden heerst absolute stilte. De atmosfeer is drukkend, onnatuurlijk. Tachtig jaar gesloten. Een stilstaande wereld. Een verzegelde en vergeten ruimte. Het licht van mijn zaklamp draagt niet ver: er hangen stoffige webben als gordijnen die her en der de doorgang hinderen. Normaal heb ik geen probleem met spinnen. Toch hoop ik dat ze niet te groot en niet te talrijk zullen zijn.
Met mijn koevoet sabel ik de spinnenwebben neer. Per ongeluk stoot ik een lege fles om, die wel niet breekt maar klinkt en echoot als een donderslag. Een stel muizen slaat op de vlucht. Of waren dat ratten? Mijn hart gaat tekeer als een gek. “Rustig, Lieske, rustig,” zou graaf Charles zeggen. Ik wou dat hij hier nu naast mij stond. Ik kom slechts langzaam vooruit, meter per meter, oplettend niet te struikelen over rommel en puin, oplettend nergens met mijn gezicht in viezigheid terecht te komen. Op sommige plekken is er duidelijk water door scheuren binnengedrongen en liggen er kleine plassen. Ik hoor vlakbij geluid van water dat drupt. Het is hier vettig en glad. Een verrotte houten stut ligt dwars en het is acrobatie om er overheen te geraken. Ik hoop maar dat er niet te veel stutten het begeven hebben. Zou er instortingsgevaar zijn? Niet aan denken. Toch let ik nu op de conditie van elke stut die ik passeer. Af en toe is er een waar tekens of cijfers op geschilderd zijn: een pijl richting manoir met 15, daaronder een pijl richting hoeve met 80? Wellicht zijn dat afstanden. Maar dat klopt niet! De twee gebouwen liggen minstens tweehonderd meter uit elkaar. Humm… Die 15 zal dus wel 150 zijn. Dat kan niet anders. Oké. Hup, hup, meid, nog twee derden te gaan!
5.
Wat nu? Mijn zaklamp valt uit. En het verdomde ding wil niet meer branden. Stomme batterij! Nog een geluk dat ik mijn gsm bij heb: met een volle batterij kan de zaklampfunctie tot tien uur licht geven.
Dit is niet waar! Toen ik vertrok stond de batterij op 100%, en nu op 33%, op 32%… WTF! Die zakt met de seconde. Dat is door de kilte of de vochtigheid, denk ik. En de ontvangst is nul: ik ben onbereikbaar, en onvindbaar! Zo rap mogelijk terugkeren nu ik nog iets zie. Nog 28%. Verdomme. Ik zet hem op halve lichtsterkte en hoop het daarmee te kunnen halen.
Neeeeh! Complete duisternis. Shit!... “Rustig, Lieske, rustig.” “Ja, meneer de graaf, ik blijf rustig. Ik doe zo goed mogelijk m’n best.” Met mijn koevoet recht vooruit, als een wichelroede, zwaaiend van links naar rechts, zet ik voetje voor voetje, richting boerderij.
Nu gaat het goed fout. Mijn voelspriet merkt de omgevallen stut niet op, ik val erover, uiteraard, en laat mijn gsm vallen – waarom had ik die nog in mijn hand? Hoe stom! Op de tast tracht ik hem tussen de rommel op te vissen… Ik probeer niet te denken aan wat er hier zoal ligt en kruipt… Ah, hebbes. Nee, niet waar, mijn gsm is groter dan dit ding. En platter. Dit is een metalen doosje of zoiets. Het stinkt: naar olie, denk ik. Oké, buit van de schattenjacht gaat in mijn zak. Ik tast verder in alle richtingen maar vind die stomme telefoon niet terug. Die heeft me wel vijfhonderd euro gekost, verdomme.
Ik kruip overeind. Met een deftige lamp vind ik later die gsm vast terug. Ik zie écht geen steek voor ogen. Hopelijk heb ik met dat zoeken me niet onbewust omgedraaid, en strompel ik nu verder in de juiste richting. Het gaat niet vooruit. Loop ik dan toch de verkeerde kant op?
Na een flauwe bocht die ik niet had opgemerkt in het heengaan, duikt er in de verte een lichtvlek op. Het spreekwoordelijke ‘licht aan het eind van de tunnel’. Wanneer ik eruit ben en de werkbank op haar plaats heb vastgezet, bekijk ik mezelf in de oude spiegel die in de werkplaats hangt. Tussen de roestplekken door zie ik een moddermonster waar ik zelf van schrik. Mijn volgende expeditie zal ik beter moeten voorbereiden.
Ruim een uur is er voorbij eer ik gewassen en verschoond weer toonbaar ben. In mijn hand ligt mijn trofee: een zilverkleurige Zippo lighter met erop gegraveerd de kop van een wolf en de tekst ‘Remain vigilant for the wolves draw near’.
'Blijf waakzaam, want de wolven komen dichterbij'. Het lijkt wel of de spirit van een piloot uit de oorlog mij wil waarschuwen.
6.
Oké, voor mij nog 10, achter mij 220. Nog tien meter en ik kom aan bij de kelder van de manoir. Dit keer ben ik vertrokken alsof het een zuidpool-expeditie betreft. Mijn oude regenpak waarmee ik vroeger door regen en wind naar school fietste, is vergezeld van stevige stapschoenen en een bivakmuts. Ik lijk wel een bankovervaller. Ik draag een hoofdlamp en op mijn buik - zodat ik beide handen vrij heb - hangt een krachtige LED-zaklamp die tientallen uren meegaat. Onderweg, naast de omgevallen stut, zag ik mijn gsm al van ver op me liggen wachten.
Bij het luik achter de aardappelenbak aangekomen, wacht ik en spits mijn oren. Ik doe de zaklamp uit omdat ik in het donker nog beter kan luisteren. Het is doodstil… Met kloppend hart duw ik voorzichtig tegen het luik: het zit vast. Misschien hebben ze het onbewust geblokkeerd met al hun rommel. Ik hoor de stem van graaf Charles naast mij: “Probeer toch maar, Lieske.” Met de koevoet doe ik een nieuwe poging en het luik geeft schuchter een centimeter of zo mee.
Langzaam duw ik luik en bak opzij en stap de donkere kelder binnen. Met mijn buiklamp kijk ik in het rond. Alles ziet er nog hetzelfde uit als twaalf jaar geleden.
Naast de trap naar de bijkeuken zet ik mijn beslijkte schoenen neer en ga op kousenvoeten naar boven. Ik sluit mijn ogen en luister. Niets. Prima. Ik open de deur en ga binnen. Het eerste wat me opvalt zijn de lege rekken. In de bijkeuken van de oude gravin lag steeds een voorraad levensmiddelen opgestapeld, goed voor maanden. In de keuken zelf is de aanblik nog pijnlijker: de legplanken waarop de koperen pannen trots stonden te blinken: leeg! En boven het fornuis, het prachtige jachtschild versierd met het gewei van een hert: weg! Ik die hoopte in dit huis te kunnen genieten van warme, nostalgische gevoelens, ik krijg alleen maar koude rillingen.
Mijn verkenningstocht wordt er niet vrolijker op als ik vaststel dat in de prachtige bibliotheek van de graaf slechts lege boekenkasten gapen, skeletten van vergane wijsheid. Slechts één eenzaam boekje ligt achtergelaten op de grond: ‘Méditations’ van Marcus Aurelius.
Ik berg het vondelingetje behoedzaam op in mijn tas.
In het salon van de gravin, waar ik ontelbare gezellige uurtjes heb doorgebracht met thee en koekjes en onregelmatige werkwoorden, zie ik enkel lege muren en kale vloeren. Waar zijn haar mooie Art Nouveau beeldjes gebleven? En hun prachtige schilderijen van Seurat, Pissaro en Van Gogh?
Ik ren de trap op en ga kijken in de slaapkamers. Die lijken niet meer op de knusse boudoirs van toen, maar meer op wanordelijke studentenkamers. Die monsters wonen hier niet, die kamperen hier, af en toe, tussen twee rooftochten in. Een van de kamers is duidelijk van de dochter, te merken aan de kaptafel waarop tientallen flesjes en tubes schoonheidsproducten staan. Net als ik wil vertrekken, valt mijn oog op een boekje met knalrode kaft. Onmiskenbaar een dagboek. “Ik pleit onschuldig, Edelachtbare. Het was het boekje dat me smeekte: Neem me alsjeblieft mee!” Zonder verdere inachtneming van mogelijke consequenties stop ik het in mijn tas.
Wanneer ik mijn rondgang beëindig in de eveneens totaal uitgeklede inkomhal, zie ik een onbekende camionette naderen via de oprijlaan. Die parkeert voor de deur. De gloednieuwe belettering op de zijkant schreeuwt “La Brocante Royale – Trésors du Chevalier”. Vader en zoon Lauwers stappen uit.
Als de bliksem sprint ik via de keuken en de bijkeuken naar de kelder. Ik schiet in mijn schoenen, klik mijn zaklamp aan, duik de tunnel in en trek de aardappelenbak met het luik achter me dicht. Genoeg gezien!
7.
In mijn kamertje, gezeten aan mijn werktafel, tracht ik te bekomen van de verontwaardiging, het verdriet en de woede over de plundering van de manoir. Door de horror van menselijke hebzucht wordt het verleden uitgewist.
Ik bestudeer mijn drie trofeeën. De aansteker is een leuk hebbeding, maar bovenal beschouw ik het als een signaal dat de spirituele wereld aan mijn kant staat in mijn queeste om te achterhalen wat er mijn dierbare graaf en gravin overkomen is.
Het boekje van keizer Marcus Aurelius lijkt dan weer een hint te zijn voor mijn eigen studiekeuze. Als voorbeeld van een rechtvaardig en menselijk heerser, met stoïcijnse deugden, geeft hij me een duwtje richting Politieke Wetenschappen en Sociologie. De ironie is wel dat de materialistische dieven net het boek achterlaten van de machtigste man van zijn tijd, die afzag van materiële weelde.
Beschaamd neem ik het dagboek van Marie-Christine ter hand. Wat bezielde mij om dat mee te graaien? Mag ik dit wel lezen? Ben ik misschien jaloers op haar luxe leventje? Nee, zeker niet. Zo’n leven waar alles draait om geld en titels lijkt me een opgeblazen zeepbel die makkelijk kan barsten.
Nieuwsgierigheid is een morele deugd, denk ik zo… en ik begin rustig te bladeren.
“Iedereen lijkt zo zeker te weten wat ze willen worden, en ik… ik voel me dommer dan ooit. Soms denk ik: Misschien moet ik gewoon zo snel mogelijk trouwen.”
“Ik heb vandaag weer mijn rijexamen gedaan. Ik kon het niet geloven toen de examinator zei dat ik weer niet geslaagd was. Mam was woest. Het voelt alsof ik nooit volwassen ga worden.”
“Het was boel vanavond. Nog maar eens. Papa en Benjamin zaten elkaar in de haren over een afgesprongen verkoop. Ik ben hun louche zaakjes zo beu. Soms zou ik gewoon willen verdwijnen.”
Marie-Christine gaat me nog compassie doen krijgen.
“En dan is er Pierre. Vandaag stond hij buiten, schort nog om, handen rood van het werk in de charcuterie. Hij lachte naar mij en ik voelde het tot in mijn knieën. Ik hoorde hem zeggen ‘Gaa zaat nen ingel.’ Hij deed dat recht uit zijn hart, alsof hij superblij was me te zien. Ik heb de rest van de weg naar huis alleen maar geteld hoe vaak ik moest ademen om niet flauw te vallen. Als mama ontdekt hoe verliefd ik ben op de pensendraaier van om de hoek, dan doet ze me wat aan, denk ik.”
“Er hangt een vreemde sfeer in huis. Mama en papa zitten voortdurend te fluisteren in de salon. Ik weet niet precies wat er gaande is, maar ik begin te vermoeden dat ze iets verdachts voorbereiden met die baron Notre-Dame. Iets groots. En in ruil rekenen ze op verheffing in de adelstand. Wauw, wat betekent dat voor mij? Son Altesse la Princesse Marie-Christine. Omg! Zalig! Ik hoop maar dat ik niets met die deal te maken heb. Dat de verdachte fluistergesprekken van mijn ouders niet betekenen dat ze mij willen uithuwelijken aan hun baron. Ik zal het in de gaten moeten houden.”
O-la-la, nu wordt het pas écht interessant. Maar eerst moet ik gaan eten: mijn moeder heeft al twee keer geroepen.
8.
Waar was ik gebleven? O ja, moet ze trouwen met de baron? Of mag ze kiezen voor haar Pierre, de charcutier?
“Toen Pierre vanmorgen zei ‘Goen we na’ ’n toertje mé de voiture doeng, tsjé?’dacht ik dat hij het letterlijk bedoelde. Spijbelen doe ik wel eens meer maar dit ritje was niet zo onschuldig. Ik zit nog te trillen. Eerst reden we gewoon, lachten we, hij één hand aan het stuur, de andere op mijn knie. Dan sloeg hij een afgelegen landweggetje in, parkeerde de auto, en toen... toen gebeurde het allemaal. Het was zo intens, zo overweldigend. Alles voelde zo goed, zo juist. Maar nu, stel je voor. Stel je voor dat ik in verwachting ben. Ik kan hierover met niemand praten. Zeker niet met mijn moeder. Misschien is het morgen weg. Zou het helpen als ik een kaarsje brand en bid?”
Arme Marie-Christine. Maar hoe dom van die Pierre om geen condoom te gebruiken. O wee, als ze in verwachting is… Zie, daar heb je het al.
“Help! Ik ben al een paar dagen over tijd… En of dat nog niet erg genoeg is, begon mama weer over die ‘zwarte baron’. Zo noemt ze hem niet, maar dat is hoe ik over hem in mijn hoofd denk. Hij laat me altijd rillen. Hij lacht zonder dat zijn ogen meedoen. Mama zegt dat baron Notre-Dame geregeld heeft dat papa binnenkort geridderd gaat worden, dat zij en ik dan de titel Jonkvrouw krijgen en Benjamin Jonkheer. En dat ik dus héél lief tegen de baron moet zijn als die op visite komt. Daarbij keek ze me héél doordringend aan, zodat ik het héél goed zou begrijpen. Pff. Nooit. Liever de vrouw van de charcutier dan een kakmadame!”
Wel, ik moet zeggen dat ik steeds meer Jonkvrouw Marie-Christine begin te appreciëren. De rest van haar familie is andere koek…
“Ik behoor nu dus tot de adel, maar voel nog geen verschil. Pierre moest daar zo hard om lachen dat hij zich verslikte. Pauvre chéri. En toen hij hoorde dat mama heeft beslist dat ik moet deelnemen aan het jaarlijkse ‘Bal des Débutantes’ waar de jonge vrouwen uit de adellijke families officieel worden geïntroduceerd in de ‘society’, kwam hij niet meer bij. Maar ik heb mama gezegd dat ik haar baron niet wil. Ze heeft er niet op gereageerd, dus ik denk dat die kous af is. Nu moet ik dringend gaan studeren voor de eindexamens. Laten we hopen dat ik het laatste jaar humaniora niet nog een derde keer moet doen!”
Je hebt groot gelijk, buurvrouwtje. Ik moet ook beginnen blokken, want ík wil er van de eerste keer door zijn. Gelukkig zijn er niet veel beschreven velletjes meer over in je dagboek: die lees ik eerst even uit.
“Vandaag heb ik papa iets horen zeggen, dat gelooft geen normaal mens. Die Paul-Antoine, de zwarte baron dus, heeft alles geregeld: zijn broer, die psychiater is, heeft de nodige documenten getekend om de oude graaf en gravin du Corroy, wilsonbekwaam te verklaren en te laten colloqueren. De baron gaat dus zijn eigen oom en tante opsluiten, ergens in een louche instelling in Zwitserland. Zoiets maakt mij misselijk.
Terwijl hij het aan mama vertelde werd papa steeds opgewondener. De baron gaat als zaakwaarnemer het landhuis van de graaf ‘veur ‘nen appel en ‘nen ei’ verkopen aan papa! In ruil moet papa het huis leegmaken en alle kunstschatten aan de baron bezorgen. Papa vermoed dat de baron die antiquiteiten gaat cadeau doen aan de leden van de Consultatieve Commissie voor Adelijke Gunsten, zodat die akkoord gaan met zijn verheffing tot de rang van graaf! Ik herken mijn ouders niet. Papa doet heel verontschuldigend dat hij als ridder geen keuze heeft, en mama vindt het oké, mits er nadien voor hun beiden kan gesproken worden over de rang van baron en barones. Is dat nog normaal?
Hier eindigt het dagboek. Ik zit perplex. Ik ben boos. Mijn handen trillen. Wat een corruptie. Wat een criminele handelswijze. En die arme oudjes daar opgesloten in Évian-les-Bains. Dit kan ik toch niet zo laten. Hier moet gerechtigheid geschieden!
9.
Ik heb vannacht geen oog dichtgedaan. Die lieve mensen Charles en Elisabeth moet ik bevrijden, koste wat kost. Hoe leg ik dat aan boord? Ik kan moeilijk tegen de politie zeggen dat ik dat dagboek heb gestolen. Nee, dit moet ik anoniem kunnen fiksen. Opsturen met de post? Onbetrouwbaar! In de brievenbus van een politiekantoor steken? De agent die het pakje opent kan het makkelijk laten verloren gaan. Rechtstreeks ‘laten’ afgeven aan de procureur des Konings in de rechtbank? Ja, maar via welke tussenpersoon? Een advocaat! Ik heb een advocaat nodig. Eén: die kent goed de mogelijke procedures en kan me raad geven. Twee: mijn anonimiteit is beschermd door zijn of haar beroepsgeheim. Drie: de onderzoekers kunnen mij via de advocaat desgevallend bijkomende vragen stellen. Oké, oplossing gevonden: nu actie!
Oeps, advocaten kosten geld. En dat heb ik niet. Hiermee zit ik goed vast. De heldin is verslagen voor de strijd is begonnen. In mijn hoofd hoor ik graaf Charles: “Probeer toch maar, Lieske.” En gravin Elisabeth: “Allez, ma chère Élise, lutte pour notr’amitié et la justice!”
Ik grijp mijn telefoon en bel een vriend die rechten studeert. Hij stelt me gerust: “Op 18 ben je een fiscaal onafhankelijke persoon. Je eigen inkomen is nul. De ondersteuning van je ouders wordt gezien als een gift, niet als inkomen. Je komt dus in aanmerking voor een pro deo advocaat. Contacteer het Huis van de Rechtspraak in Brussel en vraag een afspraak voor een gratis eerste gesprek bij de Juridische Tolk. In dat gesprek eis je nadrukkelijk anonimiteit tegenover politie en parket en dat je ouders er buiten worden gehouden. Dat is in een notendop de veiligste en meest discrete weg. Ik wens je veel succes, Elise, met whatever the case may be. Groetjes!”
Ik sta voor het Justitiepaleis, een stenen mastodont die beslist over recht en onrecht. Ik voel me zo klein. Ik vrees de formele woorden die daar weerkaatsen tegen het koude marmer. Ik hoop dat iemand wil luisteren, dat ik gehoor en gerechtigheid vind voor twee oude mensen, die ik graag zie en enorm mis.
Epiloog
We zijn nu zes maanden verder en ik schrik ervan hoe voor sommige aspecten van het leven de tijd vliegt, terwijl hij tegelijkertijd voor andere zaken stilstaat. Ik zit nu “op kot”, in mijn eerste jaar Rechten. Ja, geen politieke en sociale wetenschappen: u zal dadelijk begrijpen hoe dat komt.
Mijn pseudo grootouders, de Graaf en Gravin d’Incourt et Corroy, zijn terug in het land. Ze zijn prima ingeburgerd in de Résidence Prince Royal, een excellent woonzorgcentrum in Elsene, vlakbij het centrum van Brussel. Na het Spartaanse verblijf in Évian-les-Bains genieten ze hier van comfortabele, ruime kamers, elegant ingericht en in een mooie, groene omgeving. Wekelijks verras ik hen met een bezoekje en wat lekkers. Ik ben even enthousiast over hun nieuwe woonst als zij, en wat het gemis van boeken en kunstwerken betreft, daarover wordt niet gezeurd, dat is taboe.
Minder leuk vind ik de trage molen van justitie. Het gerechtelijk onderzoek tegen de edellieden verloopt tergend traag. Diefstal, valsheid in geschrifte, heling, … het lijken mij evidente misdrijven. Het ziet er echter naar uit dat het advies van de Raad van Adel de gerechtsgang niet direct vooruit helpt. De kans is groot dat ik eerder mijn diploma Master of Laws ga halen dan dat de Chevalier Guillaume de Lauwers of Baron Paul-Antoine Notre-Dame in de gevangenis van Sint-Gillis zullen terechtkomen.
Rechten leek mij dus een heel geschikte studiekeuze.
EINDE
René Jochems
Kontich 20 november 2025.