Jean-Lou
1.
Hij was mijn gangmaker, mijn bezieler. Hij was zeven jaar ouder. Zeven keer slimmer. Zeven keer knapper. Lou was mijn volwassen broer.
Sinds zaterdag sta ik er alleen voor. Lou is weg. Hij komt niet terug. Ik moet nu naar de luchthaven, mijn ouders gaan ophalen. De politie had hen gebeld. Ze waren aan het werk in Turkije. Ze hebben daar de scherven van een vergane cultuur terug in het woestijnzand laten vallen, om hier de spullen van hun verdwenen zoon in het duinzand bijeen te komen rapen.
“Je staat er alleen voor, broertje,” zei hij, “ik ga lekker naar zee.”
“Je bent wel een paar maanden te laat voor de Beach Festivals,” grapte ik.
“De winter is het ideale seizoen om in de branding tot bezinning te komen.”
In plaats van de gebruikelijke knuffel, kuste hij me dit keer op mijn voorhoofd, ontweek mijn blik, stopte zijn rugzak in zijn gele Yaris, zijn Yellow Submarine, en reed de straat uit. Het was zeven december, een sombere, grijze ochtend met zwaarbewolkte luchten waar die dag geen zon doorheen zou komen. De melancholie lag als een deken over de stad. Een perfecte dag om te blokken voor mijn examen Latijn van maandag.
Maar in plaats van op school te zitten zwoegen op de vertaling van een tekst van Ovidius, of het verklaren van het verschil tussen het perfectum en het imperfectum, sta ik in de aankomsthal ongeduldig te wezen. Het vliegtuig was op tijd geland, maar uitstijgen, bagage oppikken en de uitgang vinden duurt blijkbaar langer dan de gemiddelde vlucht. “Ah, daar zijn ze. Eindelijk!”
Mijn moeder, met rode gezwollen ogen en donkere kringen errond, valt me rond de nek en huilt stil en schoksgewijs. Mijn vader bewaart zoals steeds zijn evenwichtige houding, legt de ene arm om mijn schouder en de andere om mama heen. Een groepsknuffel van drie seconden max wordt gevolgd door “Kom, we moeten gaan.”
Op de parking zit Caroline geduldig te lezen. Ze had spontaan aangeboden om met mij mijn ouders op te halen. Normaal is Zaventem een ‘taxitaakje voor onze Jean-Lou’, zoals mama het altijd formuleert. Tot voor twee weken was ze zijn lief geweest, maar Lou had een time-out gewild, om alle aspecten van zijn leven eens op een rijtje te kunnen zetten. Caroline zit in haar tweede jaar master geneeskunde en wil zich na de basisopleiding graag specialiseren in immunologie. Ze is twee jaar ouder dan Lou.
Thuis zet ik koffie voor mijn ouders en maak warme chocolademelk voor Caroline en mezelf. Na een opfrisbeurt en een snelle hap ontvluchten we de kille woning, en gaan op weg naar de kust. Vader rijdt, de kapitein op het schip, immer kalm en beheerst in stressvolle situaties. Moeder, een puinhoop, ondervraagt al snotterend het onschuldige liefje. Ze wil absoluut weten waarom het uit is. Ze leken een maand geleden nog zo gelukkig samen. Wat was er dan veranderd? Wat had Jean-Lou gezegd? Wat had Caroline gedaan? Mama’s stem gaat almaar in crescendo tot vader even tussenbeide komt met “Rustig maar, liefste”.
Mama voegt er – een toontje lager – nog aan toe dat zo’n zelfzekere jongen als Jean-Lou toch niet plots de weg kwijt kan zijn? Over dat laatste heb ik zo mijn eigen mening, maar ik hou me gedeisd.
Caroline zegt dat ze compleet verrast was door Lou’s beslissing. Met de flinke portie psychologie in haar doktersopleiding kon ze het wel opbrengen haar lief een tijdje de nodige ruimte te geven, maar het was ook voor haar in hun relatie een onbegrijpelijke stap terug. “Ik hoop dat ik Lou kan overtuigen om de draad weer op te pakken … zodra hij terug is,” zegt ze met hoorbaar een krop in de keel, waarop moeder weer hartverscheurend begint te huilen. Ik vind dit vreselijk pijnlijk en klem mijn handen vast rond mijn knieën. Vader kijkt in een flits opzij, taxeert mij even, en houdt dan weer zijn blik strak op oneindig.
Als we aankomen in Koksijde, op het centraal commissariaat van de Politiezone Westkust, worden we opgevangen door een moederlijk type. De dame stelt zich voor als Tine, medewerkster Slachtofferhulp. Een rustpauze en een warm drankje worden door mijn ouders weggewuifd: ze willen het strand zien waar men Lou’s spullen heeft gevonden. Het hele gezelschap, onder leiding van inspecteur Gaston Lavoy van de recherche, mag met het politiebusje mee. Luttele minuten later staan we in een gure wind aan een troosteloos verlaten Camping Zeepark.
We strompelen door het mulle zand. De inspecteur en vader voorop. Caroline en Tine ondersteunen mijn moeder die nog nauwelijks op haar benen kan staan. Ik en de agente-chauffeur sluiten de groep. Tussen de camping en het strand, op een smalle duinstrook is de vindplaats afgebakend. In gedachte hoor ik rechercheur De Cock uit de serie Baantjer zeggen: “Dit hier is de plaats delict.”
Als een pedante leraar geeft Lavoy een zakelijke uiteenzetting van het gebeuren: “We danken u dat u zo snel uit het buitenland bent teruggekeerd. We zullen u eerst uitleggen wat er tot nu toe is gebeurd. Gisterenmorgen, omstreeks 8 uur, is een wandelaar, woonachtig op de Zeedijk 200m verderop, voorbij deze plek gekomen. Aangezien de zon pas om 8:23 uur opkomt kunnen we op dat moment nog spreken van schemering. Dat hij hier kleding, schoenen en een tas zag liggen, leek hem erg ongewoon. Na uitgebreid te hebben rondgekeken, richting camping, richting strand en richting zee, en omdat er niemand te bekennen viel, heeft hij terecht de politie gecontacteerd.
Mijn collega’s die onmiddellijk ter plaatse zijn afgestapt hebben in situ alles minutieus gefotografeerd en beschreven. Zij hebben de plaats delict afgezet met lint om eventuele sporen veilig te stellen. De spullen die mogelijk toebehoren aan de vermiste persoon zijn meegenomen naar het bureau voor onderzoek. We gaan u die straks laten zien, maar eerst wilden we u naar de vindplaats brengen. Onze vraag is nu: kent u deze plek? Was u hier ooit met vakantie, of kwam u met de familie hier soms wandelen? Ziet u een reden voor uw zoon om hier naartoe te komen?”
Aan zijn uitdrukking is te merken dat hij van ons niet anders had verwacht dan deze non-reactie. Flink onderkoeld door vochtigheid en wind keren we terug naar het commissariaat. De politiekoffie smaakt even lekker als het gelijknamige afwaswater op school, maar ik glimlach dankbaar naar de dame van de cafetaria. De warmte van de mok doet me goed en ik geniet van het Lotus speculaasje.
Nadat ze hebben bevestigd dat het wel degelijk de kleren van Lou zijn - moeder met gesnik, en vader voor het eerst ook even van zijn à propos - worden mijn ouders nu blootgesteld aan een spervuur van vragen door de intimiderende Lavoy.
“Uw zoon verdwijnt niet zomaar. Hebt u de laatste dagen of weken niets ongewoons gemerkt? Weet u waar hij zich mee bezighield? Nee? U woont toch onder hetzelfde dak, neem ik aan. Ah, op kot. Bij de juffrouw misschien? Hebben jullie ruzie gehad? Oh, uiteen, dat had u nog niet verteld. Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien? Vertoonde hij tekenen van depressie? Ging hij nog naar de lessen? Had hij dubieuze vriendjes waar u liever niets over wilt zeggen? Is er een mogelijkheid dat hij zelf gekozen heeft om te verdwijnen, om problemen te ontlopen? Niemand zoekt verder als ze denken dat je in zee verdronken bent. Het is de perfecte verdwijntruc.”
Mijn ouders en Caroline zitten op hun tandvlees. Rambo-Gaston heeft dat blijkbaar door en rondt stilaan af. “Bon, veel wijzer zijn we niet geworden. We vragen u met aandrang thuis en op het kot van uw zoon grondig te zoeken naar aanwijzingen, een afscheidsbrief, een dagboek, zijn agenda, zijn computer … Enfin, u brengt ons ASAP op de hoogte van wat u vindt. Hier aan de kust loopt de zoekactie met drones en reddingsboten bij valavond ten einde, maar het opsporingsonderzoek, onder andere naar zijn auto, gaat uiteraard verder. We wensen u een behouden terugkeer en we houden contact. Ja? Goedemiddag!”
Was de sfeer bij de rit richting kust er een van ongerustheid en triestigheid, op weg naar huis is het een en al verwarring. Er wordt geen woord gesproken, maar iedereen, zoals ik, zit de woorden van inspecteur Lavoy te herkauwen. Had Lou redenen om er een eind aan te maken? Of is dit inderdaad gewoon de perfecte verdwijntruc? Maar waarom dan? En waar is de Yellow Submarine gebleven? Ik kan er met mijn hoofd niet bij. Ik wou dat ik zoals gewoonlijk Lou om raad kon vragen, die hij dan weer met veel zelfzekerheid zou aanreiken …
2.
Fanny stond voor het raam en volgde met de verrekijker het doen en laten van de politie. De jonge agent die de drone bediende leek nog erg onervaren, te zien aan het chaotische parcours dat zijn speeltje in de lucht aflegde. Ze keek nog een keer richting zee. Maar zowel de helikopter van de basis van Koksijde, als de reddingsboot van de kustwacht hadden de zoekactie gestaakt. Beneden, op het Canadezenplein, patrouilleerde een combi, speurend naar een gele Yaris op de parking. Fanny glimlachte. Ze legde de kijker weg en ging weer naar de slaapkamer waar de jongeman nog steeds de slaap der onschuldigen sliep.
Zaterdag, in de late namiddag, was ze gaan joggen. Met tegenzin, maar het was een hectische week geweest, andermaal een gevecht tegen de deadline, en ze had nog niets aan haar conditie gedaan. Dus liep ze het Houtsaegerpad heen en het Kerkepannepad terug. Het was al bijna donker toen ze via de verlaten camping naar huis liep. Tussen strand en duin zag ze hoe een jongeman zich stond uit te kleden. “Die gek gaat toch niet bij 4°Celsius gaan zwemmen!” zei ze bij zichzelf. Toen hij met enkel nog zijn slip aan richting zee stapte moest ze ingrijpen. Haar “Hé! Hallo! Hallooh!” ging verloren in de wind. Ze zette het op een lopen want hij stond reeds kniehoog in het water. Zonder aarzelen sprong Fanny door de aanspoelende golven tot ze hem bereikte en bij de arm vastgreep. “Laat me! Laat me gerust!” riep de jongen. Hij spartelde tegen maar had geen verweer tegen de krachtige en gemotiveerde redster. De worsteling in de branding eindigde in een houdgreep. De wind was ijzig, het water dat hij binnenkreeg proefde brak. Fanny, fel gehinderd door haar natte joggingpak, had de grootste moeite om de jongen uit het water te slepen. Die bleef al huilend herhalen “Nee, ik wil niet terug. Ik wil weg! Niet terug!”
Met bovenmenselijke inspanning waren ze op haar appartement aanbeland. Eerst had ze zich van haar natte kleding ontdaan en dan de willoze en krachteloze jongen kordaat wrijvend afgedroogd. Toen die bleef klappertanden stopte ze hem onder de dekens en kroop tegen hem aan. Haar eigen lichaamswarmte delen, wist ze, was de beste manier om onderkoeling tegen te gaan: in lepeltjeshouding met zoveel mogelijk huid-op-huidcontact gaf dat een maximale warmteoverdracht. Het was zondag en al bijna middag eer ze wakker werden.
De jongen draaide zich op zijn andere zij en zo keken ze elkaar oog in oog. Beiden bestudeerden ze minutenlang het aangezicht van hun onverwachte bedpartner, tot zij met een glimlach zei “Fanny.” Hij beantwoordde die glimlach voorzichtig en zei: “Lou.” Het langdurig oogcontact maakte wederzijds intense gevoelens los: vertrouwen, genegenheid en kwetsbaarheid.
“Bedankt … voor wat je gisteren deed.” zei Lou.
“Ik kon onmogelijk passief toekijken hoe jij een stommiteit wou begaan,” zei Fanny.
“Ik wilde verdwijnen,” ging Lou verder, “en, ik wíl nog steeds verdwijnen.”
“Dat klinkt erg suïcidaal. Dat zou zo’n zonde zijn: je hebt een heel leven voor je, je bent knap en waarschijnlijk niet dom, je kan nog zoveel realiseren. Die kans gooi je toch niet zomaar weg.”
“Jij hebt makkelijk praten. Je hebt geen idee hoe ellendig en saai het leven zal zijn dat voor me ligt: volgend jaar studeer ik af als Master in bedrijfskunde en management, vast “cum laude”; mijn lief is over enkele jaren klaar met haar doktersstudies; we zullen trouwen, hard werken, een huis kopen, twee kindjes op de wereld zetten, pensioensparen en uiteindelijk, na een voorbeeldige carrière, genieten van een keuze aan ouderdomsziekten. Geweldig!”
Fanny grinnikte: “Geloof me, ik weet hoe het voelt om vast te zitten in een toekomst die al voor je is uitgetekend. Been there, done that. Maar wanneer ik jou zo heftig bezig hoor, dan heb jij best wel lef genoeg om dat trieste plan van tafel te vegen, en met je leven veel boeiender dingen te gaan doen. Niemand kan jou tegenhouden als jij een andere weg inslaat, niet je ouders, niet je liefje, niet je prof. Alleen Lou, en Lou alleen, bepaalt wat vanaf vandaag op het menu staat.” En ze aaide daarbij zacht zijn stoppelige wang.
De lieve geste bracht Lou in de war. Het warme bed, de nabijheid en de intimiteit waren overrompelend. Bovendien was hij niet ongevoelig, noch voor haar wijze raad, noch voor haar charme, ook al was zij duidelijk ouder, misschien dertig, misschien al veertig. Aarzelend spiegelde hij haar gebaar en aaide haar fluweelzachte wang. Fanny hield zijn blik vast. Ze ging een stapje verder en streelde met een vinger over zijn volle lippen. Lou sloot zijn ogen en genoot. Fanny verplaatste haar hoofd naar Lou’s hoofdkussen. Hun gezichten lagen nu vlak bij elkaar. Nog een centimeter, en er was geen weg terug. Lou voelde haar adem op zijn huid en opende zijn ogen. Hij kon de hunkering in haar blik niet langer weerstaan. Hun lippen ontmoetten elkaar in een behoedzame kus, die langzaam oplaaide tot een intens samenspel.
Het zoenen werd nu heftiger, hun lichamen zochten elkaar haast vanzelf. Fanny streelde zijn gespierde rug en haar hand gleed onderzoekend naar zijn billen. Hij betastte, enigszins bedeesd nog, haar welgevormde lichaam. Toen haar hand zijn fier geslacht bereikte ging er een rilling door hem heen. Plots hield hij op met een ongeruste blik. Fanny begreep zijn twijfel meteen. Het was niet alleen verlangen dat hem in de war bracht. Het idee dat hij zijn liefje bedroog vervulde hem met schaamte. Het laatste dat ze wilde was dat dit een ordinaire vrijpartij zou zijn.
Ze zocht oogcontact en zei met geruststellende stem dat het heel menselijk is dat onverwachte herinneringen doen aarzelen. Haar begripvolle houding hielp Lou zich terug te ontspannen en zijn aandacht weer op het hier-en-nu te brengen. “Wat wij samen delen is waardevol en mag er zijn,” zei ze, “Je hoeft je nergens voor te schamen, Lou.”
Toen ze zag dat zijn mentaal dipje plaatsmaakte voor hernieuwde hartstocht, kuste ze hem teder. Eerst zijn lippen, dan zijn hals, dan verder, telkens een beetje meer. Met elke kus leek het of ze hem dieper het moment in trok.
Lou wist niet wat hem overkwam. In de kortste tijd, veel sneller dan hij wou, kwam hij klaar. Uitgebreid verontschuldigde hij zich daarvoor. Fanny lachte het weg. Ze verklaarde de heilige doelstelling om simultaan orgasmes te bereiken flauwekul. “Beter om de beurt volop genieten. Dus, nu is het aan mij!” en grinnikend duwde ze zijn blozende hoofd naar beneden.
Met bevende vingers verkende hij haar schoot, volgde nauwkeurig de corrigerende duwtjes van haar hand, en bewoog ten slotte in het goede tempo op de gevoeligste plekjes. Hij getuigde niet van veel ervaring maar was een snelle leerling en werd beloond door haar aanmoedigend kreunen. Hun vurig spel werd nog intenser tot ook Fanny enthousiast de finish haalde.
Uitgeput lagen ze hand in hand naast elkaar, hun hoofden tegen elkaar, kijkend naar het plafond. De gloed die nog in hun lijf zat deed hen dwaas lachen van plezier. Zij zei: “Het leven is mooi, toch?” Hij: “Ja, het leven is mooi.”
3.
Wanneer ik huis kom ga ik direct naar Lous kamer. Zonder veel hoop probeer ik een aantal geloofwaardige wachtwoorden, maar ik krijg geen toegang tot zijn laptop. Als we zijn e-mails willen uitpluizen zullen we op zoek moeten naar een betrouwbare, professionele hacker, als dat geen contradictio in terminis is. Of, we moeten de computer bij de politie gaan afgeven.
Vader heeft mama in bed gestopt en de huisarts gebeld. Ondertussen zoek ik verder in kasten en laden naar, ja, naar wat eigenlijk? Naar de sleutel tot mijn broers brein? Want die knappe, zelfverzekerde, grote broer van mij, die wist zich blijkbaar geen raad meer met iets. Maar met wat? Alles welbeschouwd had hij toch geen klagen! In de familie scoorde hij de hoogste waardering, dat ligt voor mij wel enigszins anders. Zijn studie verliep – voor zover ik weet – rimpelloos: hij zou weldra afstuderen, en met zijn ambitie en charmante persoonlijkheid – mijn oordeel – zou hij makkelijk een toffe job kunnen vinden. Verder heeft hij, nee, hàd hij dus een allerliefst liefje, Caroline – als hij haar niet meer wil is hij een idioot. Zou hij een ander hebben? Caroline denkt van niet, mijn moeder weet honderd procent zeker van niet, maar aan vaders reactie zag ik dat die een ander idee heeft… of meer weet? Een plausibele piste, helaas door mij onmogelijk na te gaan.
Na een uurtje onafgebroken rekken, draaien en bukken, ben ik toe aan een rustpauze. Bij zijn reserve-autosleutels vond ik net een memorystick met daarop geschreven SOS A. Met mijn spannende ontdekking ga ik in mijn kamer aan mijn computer zitten en plug het ding in. Er blijkt slechts één file op te staan met bestandsnaam Alfonsina. Lap, er is dus wél een andere vrouw in het spel!
Mijn verwachting om een verzameling liefdesbrieven te vinden gaat in rook op: het is een audio-file. Ik klik en wacht. Intro met eenvoudig pianospel – heel mooi – en dan een aangrijpende stem! De Spaanse tekst is me te moeilijk maar dankzij een basis latijn begrijp ik dan toch na een paar refreinen dat Alfonsina zich te slapen begeeft, gekleed in de zee … en ik kan mijn tranen niet langer bedwingen.
Dus toch. Om welke verdomde reden dan ook, heeft hij er bewust een einde aan gemaakt. In mijn hoofd hoor ik opnieuw zijn stem: “Je staat er alleen voor, broertje, ik ga lekker naar zee. De winter is het ideale seizoen om in de branding tot bezinning te komen.” GODVERDOMME, Lou! En ik dan? Wat moet ik zonder Grote Broer? Die zelfverzekerde gast die voor al mijn onnozele puberproblemen oplossingen heeft. Hàd!
Razend ben ik. Zó razend kwaad dat ik in zijn kamer alles kort en klein zou kunnen slaan. Mochten we nu een kussengevecht houden, hij zou me dit keer niet moeten làten winnen, ik zou erop meppen tot hij niet meer recht komt! Verdomme! Welke reden kan er groot genoeg zijn dat je je leven ervoor opgeeft? Dat je je ouders, je lief, en je broer dit aandoet!
Na wat zoeken op het internet vind ik dat de zangeres Mercedes Sosa heet, dus geen SOS. Of toch? Een vertaling van het lied maakt me jammer genoeg niet wijzer omtrent een motief. Alfonsina was blijkbaar ernstig ziek, Lou daarentegen blaakte van gezondheid. Waarom vroeg hij geen hulp? De koppigaard! Ja, dat was absoluut wel een serieus mankement aan hem: hij was té zeker van zijn stuk en geen argument kon hem doen wankelen.
Om zijn woede en verdriet af te reageren springt hij op zijn fiets. Op de fietsostrade probeert hij met zijn oude ros een groepje wielerfanaten bij te houden, maar de inspanning gaat zijn kracht te boven en hij moet lossen bij het eerste klimmetje. Als daarna een paar oudjes op elektrische fietsen hem inhalen krijgt frustratie de overhand. Intussen is zijn hoofd wel weer vrij van giftige gevoelens tegenover broer Lou.
Van vader verneemt hij dat de dokter mama een spuitje heeft gegeven, diazepam of zoiets, om haar te kalmeren en de emotionele schok draaglijker te maken. Zelf wil vader nog een rapportage over de nieuwste vondsten van het archeologisch kamp bestuderen. Hij wenst zijn jongste een goede nachtrust en gaat naar zijn bureau.
Alvorens die jongste in zijn bed duikt probeert hij nog wat rustgevende tai-chi ademhalingsoefeningen, hem ooit aanbevolen tegen examenstress. Door Lou. Wie anders.
4.
Fanny, fris uit de douche, loopt door de slaapkamer naar de dressing. Een handdoek heeft ze nonchalant als een tulband om haar natte haar gewikkeld. Haar badjas wappert bij iedere stap open en laat even haar kroonjuwelen zien, maar niemand die het merkt. Bezorgd kijkt ze naar de fronsrimpel op Lou’s voorhoofd. “Een cent voor je muizenissen.” Lou glimlacht haar toe en knikt van ja, maar hij blijft stil zitten tobben voor het raam. Buiten valt de avond.
Als ze weer tevoorschijn komt draagt Fanny een oversized pull, een jeans en dikke Noorse sokken. “Kom op, voor de dag ermee. Hier geen binnenvetters.” Ze gaat naast Lou in kleermakerszit op de grond zitten. Doordringend richt ze haar blik op hem en wacht. Alleen beeld. Geen klank. Lou geeft niet thuis. De stilte weegt zwaar.
Met haar lage, warme stem, spreekt ze vertrouwelijk, bijna samenzweerderig: “Je staat voor een moeilijke beslissing, ik weet het. Terugkeren en eerlijk opbiechten, of ondergedoken blijven, en op de vlucht gaan. Als je opteert voor het eerste, staan je confronterende scènes te wachten: met de politie, met je ouders, met je lief of je ex-lief, met de directie van de unief. En het zal je veel moed vragen om de breuk met je oude levenspad te verdedigen. Het zal niet simpel zijn, maar haalbaar. Jij kan dat, denk ik.
De alternatieven, onderduiken of vluchten, dat is pas andere koek. Het wordt vast avontuurlijk. Maar het zal ook eenzaam zijn. En, ik ben niet zeker of dat vol te houden is voor een gevoelsmens zoals jij.”
Lou kijkt haar strak aan: “Wat is jouw beroep, eigenlijk?”
“Ik werk als freelance communication manager. Ik verhuur mijn diensten aan bedrijven en organisaties die bijzondere marketingacties op poten willen zetten.”
“Ik vermoedde al zoiets: jij kan een hopeloze situatie uitstekend analyseren. En, en passant laat je me subtiel weten dat ik er alleen voorsta.”
“Voor wat het waard is: je mag hier gerust nog een poos blijven. Ik ben een einzelgänger: ik leef op mijn eentje, maar heb wel regelmatig vrienden die binnenwippen. Momenteel heb ik beroepsmatig niet direct een nieuw project in de pijplijn, dus heb ik even tijd voor mijn “speciale bezoeker”. Ik vind het zelfs reuzefijn om jou uit de nood te helpen en op verhaal te laten komen. Maar, welke route jij als uitweg ook kiest, die zal je inderdaad alleen moeten trotseren. Ik wil graag even je vluchtheuvel zijn, maar niet je bestemming.”
Lou staart voor zich uit. Hij voelt dat hij nu niet naar huis terug kan. Nog niet. Maar waarheen dan wel? De slingers koplampen en achterlichten van het verkeer op de Nieuwpoortlaan brengen de rust in zijn hoofd die hij nodig heeft om zijn toekomst uit te stippelen.
Fanny staat op, raakt bij wijze van aanmoediging even zijn schouder aan, en gaat in de keuken iets bereiden voor hun avondmaal.
* * *
Toen de eerste zonnestralen door de jaloezieën priemden, kon Lou niet zeggen of hij die nacht wel geslapen had. Deels had hij genoten van het lichte geronk van zijn beschermengel naast hem, deels had hij liggen piekeren. Zijn onbeslistheid was deerniswekkend. Welke richting moest hij nu uit? Nee, welke richting “wilde” hij nu uit?
Die eerste eenentwintig jaar van zijn bestaan had hij het leven geleefd dat hem was aangeboden. Zonder erbij stil te staan, zonder zichzelf existentiële vragen te stellen, had hij netjes uitgevoerd wat hem was voorgesteld door ouders en leerkrachten. Zelfs vrienden en vriendinnen hadden vaak zijn koers bepaald.
Nu, na deze mislukte, bijna clowneske suïcidepoging, moest hij zijn pokerface maar eens afleggen. Natuurlijk zou hij kunnen bluffen. Zich sterker voordoen dan hij was door er vandoor te gaan om de wijde wereld te veroveren, of om dan, God weet waar, te zitten verkommeren. Dat vooruitzicht voelde niet erg aantrekkelijk.
Nee, hij zou beter met open kaart kunnen spelen: niets verbergen, eerlijk en transparant zijn plek zoeken. Dat zinde hem beter. Maar het was wel het lastigste parcours, vooral na de stunt van het voorbije weekend.
Bij het ontbijt laat Fanny de slaapkop voor haar neus alle ruimte om zijn hart uit te storten. Veel meer dan “ik heb amper geslapen”, en “ik ben er nog niet uit” krijgt ze niet te horen.
“Dat twijfelen is heel normaal. En dat kiezen voor je eigen geluk niet egoïstisch is, heb ik al gezegd. Maar misschien kan een stukje van mijn biografie inspiratie geven. Ik was zeventien en smoorverliefd. Hij was eenenveertig en rijk. Heel rijk. De “krijgsraad” thuis besliste: hij kwam er niet in, en ik mocht er niet meer uit. Ik vluchtte. We zijn een week later in Las Vegas getrouwd, net als Elvis in the Little Church of the West. Ik voelde me een prinses! Zes maanden later ontmoette mijn echtgenoot zijn volgende prinses. Een les voor het leven. We zijn zonder heisa gescheiden en ik kwam met hangende pootjes terug naar huis. Hoe ik ook de voorbeeldige dochter speelde, de geladen sfeer daar was ondraaglijk. Enkele weken later ben ik vertrokken naar het Griekse eiland Samos om te werken in een vluchtelingenkamp van Artsen Zonder Grenzen. Twee jaar heb ik alles gegeven wat ik aan energie had voor het goede doel. Ik kwam terug, mentaal gesterkt, klaar voor hogere studies en voor een zelfstandig bestaan. Zo’n sabbatical werkt helend en je toekomst ligt daarna nog volledig open.”
Lou kijkt haar aan alsof ze net het evangelie heeft geopenbaard. Hij is sprakeloos. Kan enkel knikken. Het concrete idee van een sabbat helpt hem zijn gedachten op orde krijgen. Zijn onzekerheid maakt stilaan plaats voor een realistische aanpak. Fanny glimlacht en zegt: “Ik ga nu een paar boodschappen doen. Kleren voor jou kopen: je kan moeilijk de straat op in mijn gebloemde kimono! Jij mag intussen afruimen, afwassen én douchen. Tot straks, Lou.”
5.
Aan de wandeling van het Canadezenplein naar de parkeerplaats in de Vermeirenlaan leek geen eind te komen. Lou was zelf verrast hoe ver hij toen was blijven lopen en blijven aarzelen, voor hij een geschikte plek en de noodzakelijke durf vond, om zijn sinistere plan uit te voeren. Wat een zegening dat die lieve Fanny hem op tijd tegenhield. Ja, het leven is mooi.
Het afscheid, een kwartiertje geleden, viel hem zwaar. Toen hij haar nog een keer innig wilde zoenen – en misschien stiekem hoopte op meer - hield zij hem tegen. The adult in the room: “Ik hou niet van vluggertjes.”, zei ze, “Maar je bent altijd welkom om op bezoek te komen.” Hij kreeg nog een welgemeende knuffel en werd dan met een liefdevolle glimlach de deur gewezen.
Tot zijn verwondering én vreugde stond de Yellow Submarine er nog steeds. Blijkbaar reikte de perimeter van de politiezoekactie niet verder dan drie kilometer van de plaats delict.
Bij het Centraal Politiehuis Westkust was het een drukte van jewelste. Al wat een uniform en een wapen droeg stormde naar buiten, sprong in de beschikbare voertuigen en ging er driftig vandoor. Lou stapte uit, een beetje onwennig vanwege de plotse verlatenheid van parking en gebouw. Gelukkig had men de planton als enige aanspreekpunt achtergelaten.
“Wat was dat allemaal?”, begon Lou.
“Zijt gij hier voor een dringende aangelegenheid?”, vroeg de planton, “anders moet ge maar een andere keer were komen, want ‘t is groot alarm.”
“Ach”, zei Lou, “het is niets bijzonders, maar voor ik terugkeer naar het binnenland, wilde ik even melden dat ik terecht ben. Ik ben Jean-Lou Maas. Ik was enkele dagen geleden “vermist” opgegeven, ziet u.”
“Mo, vent toch, dat is wreed goed nieuws! Vermissingen lopen niet allemaal even goed af, hoor!”
“Misschien kan ik mijn gegevens achterlaten, dan kan men de zaak definitief afsluiten?”
“Goed, jongeman, goed, goed. Tja, ik zit normaal niet aan het onthaal, maar ik zal eens kijken hoe we dit varkentje kunnen wassen. Mmm, ik zie hier geen specifiek formulier voor zulk voorval. Gebruik dit dan maar. Dat is normaliter voor Aangifte van Verloren of Gevonden Voorwerpen. Uw geval is toch eigenlijk feitelijk navenant, hé?”
Lou was wat blij dat hij ontsnapte aan een kruisverhoor. Tenslotte had het akkefietje de gemeenschap veel geld gekost. Hij vreesde nog steeds vroeg of laat financieel te moeten opdraaien voor de inzet van politie, brandweer en kustwacht. Zeker zou men opgelucht zijn dat hij terecht is, maar allicht wilde de betrokken hoofdcommissaris weten waar hij die drie dagen had uitgehangen? Hij had zich voorgenomen Fanny buiten schot te houden: hij was gevonden, onderkoeld en buiten westen, door een bejaard koppel, dat hem had meegenomen en verzorgd. Hij had hen plechtig moeten beloven hun identiteit te verzwijgen omdat ze vreesden voor een mediastorm.
Om de arme planton niet in verlegenheid te brengen vulde Lou braafjes het gekregen Registratieformulier voor Kunstwerken, Antiquiteiten en Juwelen in, voor zover dat mogelijk was. Bij de rubriek Bijzondere opmerkingen biechtte hij zijn zelfmoordpoging op, gevolgd door de gefabrikeerde smoes met de oudjes. Hij sloot af met een verontschuldiging voor de veroorzaakte overlast.
De planton was blij dat zij zich beiden zo goed van deze taak hadden gekweten. Hij wenste de jongeman een goede thuiskomst en nog een succesvol leven.
Tien minuten later, vlammend over de E40, zat Lou nog steeds luidop te lachen met de politieklucht. Hij had de stilstaande file niet opgemerkt en knalde met zijn gele duikboot onder de achterzijde van een containertruck.
Licht uit, full stop.
Lou heeft niet geleden.
EINDE
Rene Jochems
Kontich, 25-08-2025